Door sint Theresia van Lisieux
O, gebed en offer, dàt is al mijn kracht, dàt zijn de onoverwinnelijke wapens die Jezus mij gegeven heeft. Veel meer dan woorden kunnen zij de zielen treffen, dat heb ik heel dikwijls ondervonden. Van één ondervinding vooral bewaar ik een weldadige, diepe indruk.
Het was tijdens de Vasten, ik had slechts de leiding van enige novice die toen hier was en van wie ik ‘engel’ was. Op een morgen kwam ze heel stralend bij me en zei: “O, als u eens wist wat ik vannacht gedroomd heb! Ik was bij mijn zus en wilde haar leren onthecht te zijn van alle ijdelheden waarop ze zo gesteld is. Daarom legde ik haar deze strofe uit van ‘Leven van Liefde’: ‘U beminnen Jezus, wat een vruchtbaar verlies! Al mijn geuren zijn zonder voorbehoud de uwe!’ Ik voelde wel dat mijn woorden diep in haar ziel drongen en was opgetogen van mijn blijdschap. Toen ik vanmorgen wakker werd, bedacht ik dat de goede God misschien wil dat ik Hem die ziel geef. Als ik haar na de Vasten eens zou schrijven om mijn droom te vertellen en haar te zeggen dat Jezus haar voor zich wil?” Zonder verder erover na te denken zei ik haar dat ze het wel mocht proberen, maar dat ze vooraf aan onze Moeder toestemming moest vragen. Daar de Vasten nog niet lang afgelopen was, waart U, lieve Moeder, heel verrast om een vraag die U wat voorbarig scheen en U hebt zeker op ingeving van Onze Lieve Heer geantwoord dat karmelietessen geen zielen moeten winnen door brieven maar door het gebed.
Toen ik uw beslissing hoorde, begreep ik dadelijk dat het Jezus’ wil was en zei aan zuster Maria van de Heilige Drie-eenheid: “We moeten aan de slag gaan! Laten we veel bidden! Wat een vreugde, als we op het eind van de Vasten verhoord zouden zijn!” … O oneindige barmhartigheid des Heren die zo goed naar de gebeden van zijn kinderen wil luisteren… Op het einde van de vasten wijdde zich nog een ziel aan Jezus toe. Het was echt een genadewonder, wonder verkregen door de vurigheid van een nederige novice! Wat is de macht van het gebed toch groot! Men zou zeggen dat het een koningin is die ieder ogenblik vrije toegang bij de koning heeft en alles kan krijgen wat zij vraagt. Om verhoord te worden is het niet nodig in een boek een mooie formule te lezen, opgesteld voor de gelegenheid. Als dat zo was, helaas, wat zou ik dan te beklagen zijn! … Buiten het koorgebed dat ik geheel onwaardig ben te bidden, heb ik de moed niet me toe te leggen op het zoeken van mooie gebeden in de boeken. Daarvan krijg ik hoofdpijn, er zijn er zoveel! … En het ene is nog mooier dan het andere… Ik zou ze toch niet allemaal kunnen bidden en omdat ik niet weet welk te kiezen, doe ik als de kinderen die niet lezen kunnen: ik zeg heel eenvoudig aan Onze Lieve Heer wat ik Hem zeggen wil, zonder mooie zinnen uit te denken, en Hij begrijpt me altijd…
Voor mij is het gebed een opwelling uit het hart, een eenvoudige blik ten hemel geslagen, een kreet van dankbaarheid en liefde in de beproeving zowel als in blijdschap. Het is, alles bijeen, iets groots, iets bovennatuurlijks dat mijn ziel verruimt en mij met Jezus verenigt.
Toch zou ik niet willen, dierbare Moeder, dat u zou denken dat ik de gemeenschappelijke gebeden in het koor of in de bidplaatsen zonder godsvrucht verricht. Integendeel, ik hou veel van de gemeenschappelijke gebeden, want Jezus heeft beloofd temidden van hen te zijn, die zich in Zijn Naam verenigen. Ik voel dan dat de vurigheid van mijn zusters de mijne aanvult, maar heel alleen (ik schaam me het te bekennen) kost het bidden van een rozenhoedje me meer dan een boetewerktuig aandoen…
Ik voel dat ik het zo slecht bid! Al span ik mij nog zo in, de geheimen van de rozenkrans te overwegen, ik kan er mijn geest niet bijhouden… Lange tijd heb ik spijt gevoeld over dat gebrek aan godsvrucht dat me verwonderde, want ik hou zoveel van de Heilige Maagd dat het me gemakkelijk moest vallen ter ere van Haar gebeden te verrichten die aangenaam zijn. Nu voel ik minder spijt: ik denk dat de Hemelkoningin, die mijn Moeder is, mijn goede wil moet zien en zich ermee tevreden stelt. Soms, als ik geestelijk in zo’n grote dorheid ben, dat ik onmogelijk een gedachte kan vinden die me met God verenigt, zeg ik heel langzaam een Onzevader en dan een Weesgegroet. Dan vind ik die gebeden heerlijk, zij geven mijn ziel veel meer voedsel dan wanneer ik ze honderd keer vlug achter elkaar zou gebeden hebben.
De Heilige Maagd laat me zien dat Zij niet boos op me is. Nooit laat Zij na mij te beschermen als ik Haar aanroep. Wanneer ik door onrust word overvallen of in verlegenheid raak, wend ik mij vlug tot Haar en, als de tederste aller moeders, behartigt Zij altijd mijn belangen. Hoeveel keer is het me niet gebeurd Haar aan te roepen terwijl ik met de novicen sprak en Haar weldadige moederlijke bescherming te ondervinden!
Uit: ‘Mijn roeping is de liefde’, vertaald door enkele leden van de Karmel, Karmelitaans studiecentrum voor spiritualiteit, Gent, 1960.
Recente reacties